Die oorlog - Opgroeien in bezettingstijd

Die oorlog - Opgroeien in bezettingstijd

Rien Rouw Harm Peter Smilde | 2010 | 978 90 8850 062 6
5,90

Omschrijving

‘Die oorlog’ waarover ouderen het nogal eens hebben – bedoeld wordt dan de Tweede Wereldoorlog en de bezetting van Nederland van 1940 tot 1945 – is in deze tijd voor veel mensen een oude zwart-witfoto. Dat geldt in meer dan één opzicht: het beeld is gedateerd, niet altijd even scherp en elke kleuring ontbreekt. De laatste generatie die deze tijd bewust heeft meegemaakt, begint weg te vallen. Daarmee verdwijnen, om het zo te zeggen, de camera’s en lenzen die ons in kleur laten kijken naar een periode die het leven van mensen ingrijpend heeft beïnvloed. Een tijd die tot op de dag van vandaag ook zijn invloed op de Nederlandse samenleving laat gelden. Alleen al daarom is het waardevol door de ogen van deze verdwijnende generatie terug te kijken.

 

‘Als kind beleef je gebeurtenissen heel anders dan als volwassene. Om- dat je als kind geen overzicht hebt, leef je enorm van dag tot dag, in het hier en nu.’ Of woorden van gelijke strekking: ‘Je leeft je leven’, ‘Het greep me toen niet echt aan.’ Met deze woorden geven verschil- lende geïnterviewden aan – vooral de jongeren onder hen – hoe anders ze de bezetting van Nederland tussen 1940 en 1945 hebben beleefd; anders dan als ze iets ouder of volwassen waren geweest. Naar deze ervaringen waren we op zoek toen we aan deze bundel begonnen. Pre- ciezer nog, we wilden graag weten hoe opgroeiende pubers zijn ge- vormd in en vooral ook door de oorlog. Wat hebben ze meegemaakt en hoe heeft dat hun persoonlijkheid en de loop van hun verdere leven beïnvloed? Om daar achter te komen hebben we een groep mensen geselecteerd die is geboren tussen 1927 en 1933. \e begonnen dus tijdens de Tweede Wereldoorlog puber te worden of waren dat al volop. Daarbij ging het ons om ‘normale’ jeugdigen, en niet om de bijzon- dere ervaringen van joodse kinderen, kinderen van verzetsmensen en kinderen van NSB’ers. Aan die ervaringen wordt namelijk al in een toenemend aantal publicaties aandacht gegeven. Nee, het ging ons om het ‘gewone’ gezin, dat zich zo goed en kwaad als het kon door de be- zetting probeerde heen te slaan. Tijdens de interviews bleek dat twee van de geïnterviewden duidelijk uit een ‘verzetsgezin’ komen, waar- van de een (Caroline van Swaaij) het al wist tijdens de oorlog, terwijl de ander (Henk Hofland) het na de oorlog pas hoorde. Verschillende van onze geïnterviewden hebben onderduikers in huis gehad en/of hand- en spandiensten voor het verzet verricht. Enkelen moesten zelf onderduiken om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz. Een van de ge- interviewden (Peter Klein) had een joodse vader en een Oostenrijkse moeder. Bij onze selectie van te interviewen personen hebben we ge- let op leeftijd, man-vrouwverhouding, maatschappelijke positie als volwassene en regionale spreiding van geboorte- en woonplaats. Dat kon niet voorkomen dat drie geïnterviewden het bombardement van Rotterdam bleken te hebben meegemaakt, en alle drie in verschillende delen van Kralingen. Gegeven de grote impact en de beslissende betekenis in de meidagen van 1940 van dat bombardement vonden we dit aandeel niet overdreven.

Wat valt op in de interviews, of liever gezegd, wat is ons opgevallen? Het eerste is dat veel van de geïnterviewden vertelden dat het leven na de meidagen van 1940 zijn normale loop hervatte, terwijl twee kinderen uit de provincie (respectievelijk Friesland en \eeland) zelfs nauwelijks iets hebben gemerkt van de Duitse inval. Dat zou in de eerste jaren van de bezetting voortduren. Dat is een bevestiging van het beeld dat dui- delijk naar voren komt in de serie De oorlog die eind 2009 werd uit- gezonden. \eker in het eerste jaar was nog niet veel te merken van de bezetter en zijn beperkende maatregelen. Dat gold vooral voor de kin- deren, zoals veel van onze geïnterviewden benadrukken. ‘Ik was nog maar een kind’, stelde een jongere. ‘Wat was ik toch onnozel’, vond een van hen. Louis Schueler zag in Barneveld Nederlandse troepen terug- trekken en zag aan het eind van de oorlog piepjonge Duitse soldaten op de vlucht voor de geallieerden. Hij zag het, maar dacht er niet echt over na. ‘Het kwam niet dichtbij’, kijkt hij terug. Anderen speelden oorlogje of juist – zoals Koos Postema – oorlogje in een context die ver van die oorlog afstond: de cowboys tegen de indianen. Postema heeft overigens naar eigen zeggen ‘in de oorlog meer gevoetbald dan Cruyff in z’n hele leven’. Ook Peter Klein, na de Anschluβ van Oostenrijk bij Duitsland in 1938 naar Nederland gekomen, spreekt van ‘aan de ene kant een mooi leven, met voetballen, met spelen’. Ouders hielden eventuele zorg van de meeste kinderen weg, de school ging gewoon door, al werden scholen vaak gevorderd voor Duitse troepen. Sommigen gingen daarom al redelijk snel halve dagen naar school. Dat de school gewoon doorging, was misschien om de kinderen afleiding te bieden voor de onveilige wereld om hen heen, zoals Els Borst veronderstelt. Arie van Deursen benadrukt die onveilige omgeving, hij verhaalt van de doorlopende dreiging van ‘een bezetter die handelt naar willekeur’ die volgens hem voelbaar was. Henk Hofland spreekt van uitzonde- ringsperiodes in het algemene beeld. Anders wordt het in 1941 voor degenen die bevriend zijn met joodse kinderen of die joodse buren of joodse onderwijzers hebben. In dat jaar werden joodse kinderen en joodse onderwijzers van school gehaald, in 1942 werd vervolgens de verplichting ingevoerd tot het dragen van een Jodenster. In datzelfde jaar beginnen de geallieerde bombardementen op Engeland en werd het steeds duidelijker dat er een oorlog aan de gang was.

 

Het tweede dat opvalt, is de grote wending in 1944. Toen sloeg de be- zetting in alle hevigheid toe, eigenlijk in alle levens die in dit boek worden beschreven. Al zijn er wel verschillen, naargelang de stad of streek waarin de geïnterviewden woonden. Van honger en honger- tochten spreekt bijna iedereen, net als van de kou en het multifunctionele kacheltje waarop werd gekookt en waaraan enige warmte kon worden onttrokken. Van de zoektocht naar hout om dat kacheltje te voeden. En het gebrek aan licht omdat de elektriciteit was afgesloten. Sommigen moesten onderduiken, korter of langer. Sommige delen van Nederland werden frontlinie, zodat een aantal geïnterviewden te maken had met beschietingen of werd geëvacueerd. In het kamp in Nederlands-Indië leefde men sowieso al geïsoleerd en was de normaliteit al lang verdwenen. Nu kwam het gewone leven in Nederland vol- ledig tot stilstand, de scholen werden gesloten. Het leven stond in het teken van overleven, de meeste kinderen deelden voluit in die verant- woordelijkheid. Ze konden hun eigen gang gaan. Het sterkst schetst Henk Hofland de anarchie die in het laatste half jaar van de oorlog heerste: ‘Rovend en plunderend trokken we door de stad.’ Ook Hans van Manen verhaalt hiervan. Over zichzelf en zijn vriendjes zegt hij: ‘We waren drie ratten die alles deden wat God verboden had.’

Daarmee komen we bij het derde element dat ons is opgevallen. Toen we aan deze bundel over ‘gevormd worden’ begonnen, verwachtten we dat het in de interviews ook over identificatiefiguren zou gaan. Dat was mede gebaseerd op een eerdere interviewbundel waaraan we bei- den hebben meegewerkt, De onvergetelijke leraar (2008). In de verha- len in deze bundel ontbreken de volwassenen eigenlijk in de meeste gevallen, behalve de ouders of in een enkel geval de grootouders. En dat gold zeker voor leraren. Behalve meneer Brummelkamp, de le- raar aardrijkskunde van het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam die de leerlingen de volksliederen van geallieerde naties leerde, komen er nauwelijks voorbeeldige leraren in voor. Het is in de interviews alsof gezinnen op zichzelf zijn teruggeworpen, de ouders zijn de enige iden- tificatiefiguren, als ze dat al zijn. \eker Henk Hofland benadrukt sterk de afwijzing van de wereld der volwassenen. Volgens hem hebben ze gefaald. ‘We zagen de wereld van de volwassenen voor onze ogen instor- ten’, stelt hij. In een roman (Het diepste punt van Nederland) die hij schreef over zijn oorlogservaringen verwoordde hij dat als volgt, een citaat dat we ook regelmatig aan andere geïnterviewden voorlegden: ‘De generatie (...) tussen omstreeks 1925 en 1930 geboren, heeft haar wereld tweemaal zien vervallen. De eerste keer was het de vooroorlog- se wereld die in 1939 de crisis nog niet had overwonnen. (...) De twee- de keer heeft het verval zich binnen vijf jaar tot de volstrekte ineen- storting ontwikkeld. (...) De oorlog, met als het leerzaamste sluitstuk de Hongerwinter heeft [deze generatie] van een kenmerk voorzien dat de rest van hun leven hun denken en doen een beslissende wending heeft gegeven.’ Of we het nu vroegen of niet, andere geïnterviewden bevestigden hoe teleurgesteld ze waren in de volwassenen om hen heen. Jacquelien de Savornin Lohman vertelt over list en bedrog in het interneringskamp op Java. Els Borst ziet hoe haar vader machteloos moet toezien hoe hun joodse buren worden afgevoerd. Peter Klein be- schrijft het angstige emigrantenmilieu waarin hij verkeert in Gouda.

Daartegenover staan weliswaar de dominees van Arie van Deursen die voor hun mening blijven uitkomen, of de dappere ouders van Caroline van Swaaij, Bob Bouma en Marjan Berk. Wat domineert is echter een beeld van aanpassingsgezindheid en braafheid. Volgens Hofland ligt in dit falen van volwassenen de bron van wat later in de jaren vijftig en zestig is gebeurd, de opkomst van een nieuwe generatie die zorgde voor een breuk met de geremde en conservatieve samenleving die tot dan toe bestond.

Dat brengt ons bij een vierde opmerking, namelijk over de vraag of de oorlog de levens van de geïnterviewden diepgaand heeft beïnvloed en veranderd. Niet ieder beantwoordt deze vraag zonder meer bevesti- gend. Ons viel op dat het erop lijkt dat iemands persoonlijkheid heel sterk beïnvloedt hoe iemand terugkijkt op de oorlog en de betekenis daarvan. ‘Lijkt’, want over de persoonlijkheid van de geïnterviewden weten we niet meer dan we in de interviews hebben gehoord, vooral tussen de regels door. Maar het verschil tussen de (in zekere mate) luch- tigheid van Jeen van de Berg en de zwaarte van Arie van Deursen kan niet alleen liggen aan de ervaringen zelf. Het lijkt ons dat de persoonlijkheid in hoge mate kleur geeft aan de beleving van die ervaringen.

\oals Jacquelien de Savornin Lohman ook stelt: ‘Ik geloof dat je aanleg uiteindelijk bepalend is voor wat je van ervaringen bewaart en wat je er later mee doet.’ Dat kan verklaren waarom ze altijd wel het avontuur zag, zelfs in de appels in het Japanse interneringskamp waarin ze zat. En waarom ook andere gesprekspartners, zoals Caroline van Swaaij en Hans van Manen, vooral het avontuurlijke van de bezetting benadruk- ken. Terwijl de latere kardinaal Ad Simonis vooral het leed voor ogen staat dat hij om zich heen zag, op de gezichten van zijn ouders en van de Hagenaars op weg naar Noord-Holland om voedsel te bemachtigen. Deze verschillen daargelaten is de bezetting voor de meeste van de geïnterviewden nog steeds een referentiekader voor hun kijk op de wereld. Om enkele voorbeelden daarvan te geven: ‘Gelukkig is de oorlog al lang voorbij, maar we hadden er iets van moeten meenemen. We hadden het besef van de betrekkelijkheid van de dingen beter kunnen doorgeven. We zijn de oorlog in deze tijd écht kwijt’ (Frans Andriessen).

‘De oorlog heeft mij wat dat betreft beroofd van illusies, zonder dat ik overigens al te wantrouwend tegenover mensen ben geworden. Je raakt je argeloosheid kwijt’ (Els Borst). ‘In de oorlog had mijn poli- tiek bewustzijn zich dus wel ontwikkeld. Onrecht kon ik niet zien, dat wilde ik bestrijden. Dat zat heel diep, en nog’ (Ien van den Heuvel). ‘Van die les hebben we niets geleerd, na de oorlog gingen we op de oude voet weer verder. Het is met de bevrijding in 1945 als in een gelij- kenis die in de bijbel staat: er is een boze geest uitgeworpen, maar als het huis leeg blijft, komen er zeven boze geesten voor terug. De energie is vooral gaan zitten in het creëren van overvloed en gemak. De geestelijke vrijheid heeft geen aandacht gekregen’ (Arie van Deursen).

De bezetting betekende ook dat verschillende geïnterviewden bepaal- de keuzes maakten. Els Borst ging medicijnen studeren in plaats van klassieke talen om in het geval van een nieuwe oorlog niet meer machteloos terzijde te hoeven staan. Frans Andriessen maakte al direct na de bevrijding een keuze voor een eigen levenspad die hij terugvoert op zijn ervaring van zelfstandigheid tijdens de Hongerwinter. En Arie van der Deijl doet een gelofte tijdens de oorlog die hij ook heeft waar- gemaakt: als ik dit overleef, word ik later zendeling.

Voor bijna alle geïnterviewden is de bezetting nog steeds een belangrijk deel van hun leven, het is een belangrijk gespreksonderwerp, zeker als ze met leeftijdgenoten onder elkaar zijn. \oals Hofland over ge- sprekken met Jan Blokker en Harry Mulisch: ‘Dan gaat het, onvermijdelijk, veel over de oorlog. Die is ons referentiekader.’ Of Bob Bouma: ‘De narigheid van de oorlog is niet uitwisbaar. Die blijf ik bij me hou- den. Ook al kunnen mijn kinderen wel eens zeggen: ”Welke oorlog?”, ik hou me vast aan bepaalde herinneringen, slechte en mooie. Het is mijn oorlog. Die kun je niet zomaar doorstrepen.’ Twee maanden nadat we Bob Bouma interviewden, overleed hij. Hij heeft de tekst niet meer kunnen autoriseren. We danken zijn vrouw voor de toestemming om dit interview te publiceren.

Het is dus niet zo dat naarmate de tijd vordert en de oorlog langer geleden is, de herinnering en de behoefte daaraan wegslijt. Integendeel, zoals Jo van den Doel vertelt: ‘Ongeveer vanaf mijn veertigste kwamen de herinneringen weer terug, vooral als er weer wat gebeurde.’ Ook Marjan Berk beleeft dat zo: ‘Het is heel curieus, maar naarmate ik ouder word verbleekt het verleden niet, nee, de herinneringen scherpen zich juist aan. De impact van wat er is gebeurd, krijgt steeds duidelij- ker contouren. Dat is ook waarom ik behoefte heb aan het ritueel van het herdenken.’ Dat geldt in het leven van de door ons geïnterviewde personen, maar lijkt ook op te gaan in het ‘leven’ van Nederland. Het is nog niet zo lang geleden dat in Rotterdam de brandgrens van mei 1940 is gemarkeerd. En in 2009 werd bekend dat de regering op zoek is naar overgebleven barakken uit het kamp Westerbork om die daar weer terug te plaatsen.

 

Wel verstommen naarmate de tijd vordert de stemmen van degenen die de bezetting zelf hebben meegemaakt. Als dat zo is, vervaagt onze blik in kleur op die oorlog en wordt deze periode als een zwart-witfoto, een gebeurtenis van lang geleden die ons vreemd is. Daarom hebben we in deze bundel de stemmen verzameld van mensen die toen puber waren en een bepalende fase in hun leven beleefden. We willen hen hartelijk danken voor hun bereidheid om met ons weer terug te gaan in hun herinneringen en met ons te delen wat ze beleefd en gevoeld hebben. Het is een bonte mengeling geworden, zo kleurrijk mogelijk, om te voorkomen dat de herinnering aan ‘die oorlog’ enkel nog maar zwart-wit of grijs is.